Norderney en Borkum

Met Engeland nog steeds onder quarantaineregels zou dit het tweede jaar worden dat het niet praktisch ‘bezeild’ was voor mij. Zonder het ooit gezeild te hebben zat ik me af te vragen wat nou mijn volgende stip op de horizon zou moeten zijn. Met de tripjes naar Texel, Terschelling of Vlieland had ik het inmiddels wel gezien.

Nou had ik sinds het lezen van The Riddle of the Sands van Erskine Childers, en het zien van de film, een gezonde passie ontwikkeld voor de Duitse Wadden. Zonder zelf droog te kunnen vallen (ik heb een knikspant met een 1.2m langkiel) leek het me geweldig om toch die historische plekken te kunnen bezoeken, of meer nog, die stukken water te bevaren die in het boek beschreven waren. Het mooie van historisch water bevaren is dat je alleen maar water ziet en de rest met je fantasie moet aanvullen. In je fantasie is alles immers altijd beter.

En zo kwam het dat ik vanuit Makkum wegvoer om in een klap door te varen naar Ameland via het Oosterom wantij. Om dat wantij te halen, moest ik daar tegen hoogwater zijn, waarvoor ik nog voor laagwater uit vanaf Korwerderzand moest vertrekken. Dat hield in dat ik tij tegen zou hebben tot op de Meep. En dat klopte. Er stond aardig wat wind, dus dat was geen probleem. Bovendien had ik een leven lang ervaring met de randjes op te zoeken. Langs de randjes van het vaarwater staat altijd minder tegenstroom, dus als je stroom tegen hebt moet je daar zijn. Dit spitste zich toe op de het eerste deel van het Pannengat, waar ik inderdaad een paar maal de grond lichtelijk heb beroerd, maar toch redelijk veel voordeel heb kunnen halen uit de verminderde tegenstroom. Opvallend was dat de aanwezigheid van groepjes zwemmende bruine eenden een voorteken zijn van serieus wordende opdieptes. Ik zou deze trip veel waarde gaan hechten aan de aanwezigheid van dieren.

Het geslinger langs de boeien over het wantij was zonder bijzonderheden, maar ik moest het wel allemaal op de hand sturen, dus ik had weinig tijd gehad om mijn hoofd in de kajuit te steken en het gekakel op kanaal 2 te volgen. Op de Waddenzee heb ik de marifoon in de zeestand (DSC) staan omdat ik dan meerdere kanalen tegelijkertijd kan scannen. Dit mag eigenlijk niet, maar die paar keer dat ik zelf iets kakel doe ik dat meestal op de portable, die wel in de ATIS-stand staat. Ik had het dus wel langs horen komen dat de kustwacht een veiligheidswaarschuwing had te melden, maar ik had het een beetje genegeerd want die routineberichten zijn super-ergerlijk. Toen ik echter eenmaal in het Westgat bij Ameland voer en nu van de Brandaris iets doorkreeg over een stormwaarschuwing en ik naar rechts keek, besefte ik ineens ten volle dat de voorspelde frontpassage op het punt stond om vervroegd aan te vangen. Ik heb me meteen omgekleed in full battle dress, dubbel rif gelegd en ingebonden aan de jackstay, en inderdaad - toen kwam het niet lang daarna. Ik heb 7 beafort true wind gezien. Geen probleem voor deze boot of voor mezelf. Door de regenval echter ben je plots alle visuele referenties kwijt. En dan mis je ineens dat koerslijntje op de plotter, zeker als je in onbekend vaarwater bent. Ik hoor weer mijn vlieginstructeur zeggen dat de minimale navigatievoorbereiding een lijntje op een kaart is. Maar goed, dat is snel opgelost. Zelfs de schepen in de onmiddelijke buurt zijn niet meer te zien. Als de bui over is doemt achter me de witte platbodem weer op. Ze hebben de fok laten vallen en de gaffel ook, wat een gehavend beeld oplevert, maar het ‘geien’ van de gaffel is natuurlijk een normale procedure om snel zeil te kunnen minderen. Nieuw vaarwater lijkt altijd groter dan het is, en de verkenning van alle visuele referentiepunten is dan een heerlijk intensieve beleving. Dan draai ik de Reegeul in. Het is niet bijzonder lang na hoogwater dus ik hou genoeg ruimte onder de kiel. In de haven komt een bootje van de havendienst me vriendelijk een vingersteiger aanbieden. Het is een prettige aankomst in de nieuwe jachthaven. 

Het idee was geweest om het front in de nacht te laten passeren en de andere morgen het staartje van de eb mee te pikken naar buiten. Maar toen er om 05:00 nog steeds in de haven 28 knopen wind stond, heb ik me lekker omgedraaid en besloten hier dagje verzeild te blijven liggen. Lekker uitgeslapen, fietsje gehuurd, eiland verkend, alle plekken waar ik al die jaren voorheen geweest was nu eens van de fiets gezien. Als ik om 6 uur terugben op de boot heb ik geen puf meer om nog te gaan hardlopen. Ik doe een tukje, neem een douche en ga Nes in voor een pannetje mosselen. Vroeg erin, want morgen slaap ik niet uit.

Andere morgen 7 uur op, 8 uur weg. Bij de uitgang van de haven hangt een zeehond te watertrappelen en laat zich lui naar beneden zakken als ik langs kom. Het is nog steeds grauw maar de wind is nu een 4; helaas noordwest dus het stuk naar buiten moet op de motor. Ik wil het liefst vandaag Norderney bereiken en ik heb geen zin om nodeloos extra mijlen te varen. Ik had de lodingen van RWS bekeken en ik had bedacht dat ik een stukje af kon steken door het Bornrif. Bij het beslispunt, de WA12, kon ik duidelijk een doorgang zien dus daar ben ik doorheen gegaan, maar toch had ik de zeegang onderschat en dat is toch best wel een aanslag op het systeem: je bent goed vermoeid als je het zeegat eindelijk uitkomt.

Eenmaal voorbij de 10 meter dieptelijn gaan de zeilen op - en de automaat aan. De boot ligt goed op een ruime koers. Ik zak onderuit een maak een filmpje van de Amelander kustlijn. Er zijn verbazingwekkend veel vogels hier. Een Noordse stern ploft in het water en vliegt op met een visje in zijn snavel, en voor het eerst maak ik een mentale notitie van zijn roep: “kier-riek”. Een fonetische palindroom. Er zal vandaag geen regen komen en ik neem op deze koers geen water over, dus ik trek de zeilkleding uit. Dan doet de deining zich voelen. Er zijn praktisch geen schepen, dus ik schakel in de passage-modus: wekker op 10 minuten, kop in de hondenkooi, als het alarm afgaat boten, zeilen, zee en navigatie checken, en herhaal. Ik doe een vijftal van dergelijke cycli als ik eindelijk over mijn nek ga. En zes cycli daarna, en zeven cycli daarna, en herhaal. Pfff. Zo gaat het eigenlijk de hele dag door. De stuurautomaat doet het prima, het AIS alarm is me af en toe te snel af, en ik hou geen hap binnen. Het goeie is, dat je telkens als je je kop in de hondenkooi steekt je heel hard na gaat denken over wat er bij het volgende alarm moet gebeuren, dus eigenlijk ben je toch heel erg bewust, methodisch en intens met de hele zeiltocht bezig.


Als laat in de middag Norderney in zicht komt heb ik zeilen en stuurautomaat optimaal getuned, de boot op orde en een lijntje op de kaart die recht door de Schluchter loopt: de aanloop van Norderney. Op die aanloop heb ik de wind en de golven recht van achteren. De andere aanloop, het Dovetief, is ruim 3 mijl langer, en daar heb ik de golven van opzij; het is vlak na hoogwater dus ik verwacht niet dat de zandbanken van de Nordwest-Gründe die golven tegen zullen houden. De fok staat uitgeboomd, en strak ingerold tot de lengte van de boom; de giek staat strak met een bulletalie. De boot is hiermee stabiel en ik heb weinig moeite nodig hem recht te houden tegen de achteropkomende golven. Ik vaar al drie kwartier op deze koers in volledig zeilpak en ingebonden in de kuip, wanneer ik de 5 meter lijn passeer, praktisch gezien de point-of-no-return. Links en rechts voor me zie ik rollers, maar strak langs de rode tonnen voor me is het rustig. De golven rollen onder de geveegde kont door en grijpen aan ter hoogte van het middenschip. Het bootje houdt zich prima. Ik ben me acuut ervan bewust dat ik de boot recht moet houden en niet moet laten scheren, maar dat is heel goed te doen. Met het afnemen van de diepte neemt elke golf toe in hoogte, maar de laatste boei is al in zicht en daarna kom ik weer in diep water. De laatste drie golven zullen me mijn leven bij blijven. Sissend komen ze vanachter binnen, helemaal wit. Roerdruk valt even in, en het is niet mezelf die het schip recht houdt, maar de boot zelf met zijn lange kiel. Als de snelheid er bij passeren van de golf uitvalt, wordt die snel weer opgebouwd door de zeilen en de consistent doorblazende wind van achter. De laatste van de drie golven is zeker anderhalf keer zo groot als de twee voorafgaande. De dieptemeter slaat op hol en ik besef meteen dat dat komt door opgewoeld sediment. Als hij terugkomt zie ik even 1.2 meter onder de kiel, en dan loopt het snel op. Ik ben erdoor. Tijd om er lang bij stil te staan heb ik niet, want ik moet meteen stuurboord-uit om niet op het strand te belanden. Ik rol de fok met boom en al in, gooi de bulletalie eraf en haal het grootzeil aan, zet hem op de automaat, ruim de boom op en rol de fok weer uit. Ik krijg flink wat stroming tegen en moet in een wijde bocht naar bakboord continu de zeilen bijstellen. Dan zie ik een zeehond die in dezelfde richting aan het zwemmen is. Meestal zie je ze een beetje lui om zich heen kijken, maar deze is keihard tegen de stroom in aan het sjouwen en heeft zijn adem hard nodig. Ze gaan urenlang in volle zee fourageren, hun jong achter de eilanden achterlatend, om daarna tegen de eb in te zwemmen om te kunnen rusten op de platen bij laagwater.


Een uur later zoek ik in de volle haven een plekje om aan te leggen. Met de zon praktisch onder en de stevige wind zit iedereen in zijn kajuit. Ik kies een fraaie klipperaak, praai en paai de schipper in mijn beste duits (“dat ik graag aanleg aan de mooiste boot in de haven”), en daarmee komt de tocht van vandaag ten einde. De Wappen von Ihlow is een verenigingsschip en vaart uitsluitend onder de eilanden. De schipper kent het vaarwater zoals ik de westelijke wadden ken, maar dan tien keer beter, dus we staan een flinke tijd te praten. Ik wil onder Juist doorvaren en dat kan alleen bij hoogwater; als ik nog iets van Norderney wil zien is morgen geen optie meer dus ik vat het plan op morgen een rustdagje te nemen en de dag daarop vroeg weg te gaan.


De andere ochtend gaat het gesprek door. Dan vraagt de schipper van een nederlandse platbodem of ik ruimte kan maken; ik vraag de havenmeester een vrije box, verleg de boot, en laat me door het meisje van de covidcontainer in m’n neus peuren. Ze doet alleen cash en de havenmeester doet juist geen cash, dus ik wandel het dorpje in en eet een ontbijt. Het eiland lijkt overgenomen door franchise-ketens met onbeschoft personeel uit lage-lonenlanden en slechte koks. Bij de trendy Milchbar staat een rij mensen buiten te wachten voor een meisje met een oortelefoontje en een tweedelig pakje. Ik heb gelezen over de zogenaamde gentrificatie van de duitse waddeneilanden en Norderney lijkt hiervan een treffend voorbeeld. Terug in de haven klop ik aan bij een afgezaagde stuurcabine die op de wal staat. Twee gepensioneerde veerbootkapiteins zitten in hun voormalige werkplek bier te drinken. Ik vertel over de Schluchter, en ze vertellen me dat ik de S6, die laatste boei, beslist aan de verkeerde kant had moeten nemen. Hoe had ik dat moeten weten!? Het stond niet op de duitse Wattfahrer sites? Oh, ja, oh, dat is alleen lokale kennis. De havenmeester bevestigt later dat die boei al een tijdje verlegd had moeten zijn, maar ja, naar hem luisteren ze niet. Volgende keer moest ik hem maar even vooraf bellen. De lodingen van minder dan een week oud, die ik via het nederlandse forum verkrijg, liegen er niet om: de S6 boei leidt iedereen rechtstreeks over een lelijke onderwaterpuist. Ik forward de loding naar de havenmeester, en vier dagen later schijnt de boei verlegd te zijn. In de avond zoek ik naar Hotel Belvedère, waar volgens de pensionado’s opnamen zouden zijn gemaakt voor de verfilming van The Riddle of the Sands, maar het hotel is verschwunden. De Schwannallee kan ik ook al niet meer vinden, hoewel die waarschijnlijk zou zijn hernoemd tot de Von Bülowallee ergens na 1899. Werden straten in de 19e eeuw nog vernoemd naar grote wetenschappers (Schwann heeft de celtheorie opgesteld), met de komst van de 20e eeuw werden die hernoemd naar de kopstukken van het 2e Reich. 

De andere morgen word ik om 5 uur gewekt door het motorgeweld van de manoeuvrerende klipperaak. Zij gaan vandaag ook onder Juist [juu:st] door, maar direct daarna weer naar het oosten. Ik wil echter door naar Borkum, naar het westen. Ik sta om 6 uur op en gooi om tien voor zeven los. Een uur later vaar ik het Memmert Wattfahrwasser (WfW) in. Het eerste stuk is nog betond. Een meeuw peddelt in het kielzog van een rode boei. Slim beest, ik geef hem een mentale knipoog. Dan begint de prikkenstaat. In plaats van boeien staan hier takken in de grond gestoken, zeg maar gerust kleine boompjes.

Het was hier waar Davies en Carruthers ’s nachts in de mist doorheen geroeid zouden hebben om uit te zoeken welke geheimzinnige operatie er op Memmert gaande was. De geul is smal en ik moet dicht langs de prikken blijven. Het eerste stuk is net bezeild en met 2.5 knoop door het water krijg ik dat stukje authentiek gevoel waar ik de reis voor heb ondernomen. Bij een paar dubbele prikken gaat momentaan het diepte-alarm af en een blik op de kaart bevestigt dat ik over het wantij heen ben – het ondiepste stuk. De idylle verdampt als een ondiep stekend veerpontje dwars over de ondieptes heen vaart naar Juist. Ik zie een joekel van een Kurhaus midden op het langgerekte eiland staan. De uniforme goederenkarretjes op het pontje wekken de indruk dat ook Juist tot een integraal, goed-geolied resort is verworden. Ik twijfel nog even of ik er langs zal gaan, maar ik heb de geulen niet bestudeerd. Ik val wat af en het gaat als de roeftem vlak langs de prikken.


Een uur later ben ik door de Memmertbalje heen. Memmert zelf lag prachtig in de morgenzon, met de hoge duinen mooi uitgelicht. Het eiland is nu een Schutzgebiet en teruggegeven aan de vogels. Een nederlandse boot genaamd 'Eindeloos' steekt voor me uit de Borkumer WfW in, en ik track hem jaloers op de AIS. De locals hadden me verzekerd dat ik ook hierdoor zou kunnen varen, maar de lodingen en de Quicktide app vertelden me wat anders. Ik kan niet doorsteken naar de Borkumer haven, en nu moet ik een heel stuk de zee insteken om om te varen – minstens 3 of 4 uur langer. Ik baal er nu van dat ik niet ergens aanleg. Is het niet gek dat je op de wal er altijd naar verlangt om op een boot te zitten, en je op de boot verlangend naar het voorbijglijdende land kijkt? Maar goed, dit was een eerste verkenningstocht deze kant op - je kunt niet alles willen. Ik verken de kustlijn met de verrekijker en peil bakens en kenmerkende punten met het peilkompas, zet de peilingen uit op de kaart en vergelijk ze met de GPS positie. Helemaal geen slechte oefening. Anderhalf uur later draai ik terug naar Borkum, zet de motor eindelijk uit. De stroom komt nog van voren en de wind komt van achter. Wanneer de wind inzakt, zeil ik achteruit. Ik zie de hoogbouw van Borkum en vraag me af waarom ik er eigenlijk heen zou willen. Ik herinner me de uitspraak van Bernard Moitissier, die, na de wereld een keer omvaren te hebben, er tegen opzag terug te keren naar 'die slangenkuil' en er van de weeromstuit nog een half rondje bij deed. Hier in het puntje van het Hohes Riff barst het van de vogels. De motorregeling van de automaat is gemoduleerd op 1000Hz, en de piepjes die dat voortbrengt vermengen zich met die roep van de vogels en het zachte piepen van de giek. Het is dus eigenlijk heerlijk om hier achteruit te zeilen. Maar dan zakt de wind nog verder in en gaan de zeilen staan flapperen. Ik zet de motor stationair vooruit, zodat de stuurautomaat nog enige druk heeft in het roer, en rek de aankomst in Borkum zo ver mogelijk uit.


In de aanloop probeer ik niet op de GPS te kijken en alle boeien op de ouderwetse manier te verkennen. Dat valt nog lang niet mee. De normale haven van Borkum geeft een industriële en desolate indruk. Het havenkantoor meldt dat de Hafenwart in de naastgelegen kroeg zit, maar die kroeg is 's maandags dicht. Ik wandel naar het naastgelegen getijdenhaventje Port Henry, die een ondiepe drempel zou hebben, maar ik spreek iemand die net binnen komt en het blijkt nu een goede timing te zijn om binnen te komen. Dus ik loop terug, vaar de boot om, en arriveer in een heerlijke haveloze haven: roestige palen zonder steigers, wiebelende steigerplanken, kabels en slangen vastgebonden met tie-wraps. De andere gasten waren navenant 'echt', en een handvol singlehanded zeilers druppelen binnen. Ze hebben allemaal thuishavens aan de Eems en het nederlandse oostelijke wad, en vertellen over de havens en geulen in dit circuitje.



Ik chill wat op de boot, fris me op en neem de bus naar het centrum. Hier proef je nog de gezellige Strandkultur: een concentratie van drukke eettenten rondom een pleintje tussen boulevard en strand, met een paviljoen waarvan uit de open ramen de klanken van een gemoedelijk bandje verspreid worden. Oudere koppels wagen een dansje, kinderen ook. Af en toe gooien de bandleden een verdwaalde bal terug het publiek in. Er wordt gevliegerd bij laagstaande zon, en sommige Strandkörbe zijn nog bezet als ik veel te vroeg terug moet om de laatste bus naar de haven te halen.


De andere dag haal ik verse broodjes bij de super-charmante Hafenwartin en vertrek ik voordat er niet meer genoeg water boven de drempel staat. Het is afgaand tij, en ik ben me nog aan het orienteren als ik het Huibertusgat bijna voorbij vaar. Terugvaren tegen de stroom in gaat trager dan voorzien, en ik snij onvrijwillig en met klotsende bilnaad een ondiepte af. Maar ik kom eroverheen en in de tropisch aandoende aanwezigheid van Rottumeroog en Rottumerplaat zet ik de spinnaker op. Het zal een lange dag worden: straks heb ik weer tij tegen, en met niet al te veel wind van pal van achter zal het na middernacht worden dat ik aankom op Vlieland. Lang verhaal kort, het was half drie 's nachts dat ik aan zou komen. Haven propvol, maar ik vind een plekje. 


De andere dag is het stervensdruk in de haven. Ontbijt serveren doet niemand hier aan, en zin om het dorp in te lopen heb ik al helemaal niet. Ik gooi los, probeer te zeilen maar er is geen wind, en de Vlieree is een drukke file van motorende zeilboten. Op het Inschot wordt het wat rustiger. Bij het wantij aangekomen zeilen de platbodems door en moeten de kielboten wachten tot het water hoger staat. Ik tuf langs een wanstaltige motorboot waar onder de bimini rosé of zo wordt gedronken. Ik probeer er geen aandacht aan te schenken, maar er staat een vent met een dikke buik naast zijn boot de romp te schrobben en me te roepen. Alsjeblieft man. Hoe diep ik steek, en of ik al denk dat ik erverheen kan? Ik dacht het wel. Maar 300m verder loop ik zelf vast. Een minuut later sta ik ook naast mijn boot de romp te liefkozen. Dit is een bizarre ervaring. Er is geen land in zicht, maar ik sta in zee met mijn boot in mijn handen. Ik kan hem zachtjes schommelen, en af en toe drijft hij een beetje verder en dan loop ik mee. Drijft de boot af, dan drijf ik mee, drijf ik zelf af, dan loop ik terug. Toch kan hij op deze wijze op steeds hogergelegen grond vastlopen, dus ik trek mijn anker tevoorschijn en loop hem uit. Ik blijf op het anker staan totdat er genoeg water is en de boot aan het anker gaat trekken, en ik kijk met mijn snorkel hoe het anker zich ingraaft. Wat een unieke ervaring! Enfin, genoeg gespeeld, plots komt iedereen los en wordt er in konvooi naar de sluis gezeild. Het konvooi perst zich er ook in, en het is eigenlijk een hartstikke gezellige schutting. Iedereen heeft een geweldige tijd gehad en is blij weer thuis te komen. En ik ook ;-)


Erskine Childers (1903), The Riddle of the Sands

Comments

Popular posts from this blog

Various tricks

Stellendam v.v.

A sailing story for nerds